10. Aardewerk en porselein in de Steingutfabrik Colditz. door Simone Eichler.

Voorgeschiedenis.

Nadat de 'brandoven-vakman' Samuel Gottlob Thomsberger met zijn toekomstige schoonzoon Wilhelm Ludwig Hermann in het jaar 1804 in de Colditzer Badergasse de eerste Aardewerkfabriek "Thomsberger & Hermann" had gesticht, richtte in 1841 de meester-timmerman Karl August Zschau in een stilgevallen fabriek voor tegels, dakpannen en stenen gelegen aan de Lastauer Straße de tweede aardewerkfabriek op. Daarbij werd dankbaar gebruik gemaakt van de inrichting en modellen van de intussen gesloten aardewerkfabriek 'Hubertusburg.'

Doordat dit bedrijf een hoopvolle opbloei meemaakte ging ze al spoedig verder als een NV en bouwde op Wermuthschen grond in de zogenoemde Aue aan de linkeroever van de Mulde een nieuw onderkomen met aansluiting op het spoorwegnet dat gelegen was tegenover het "Schützenhaus".

De oude fabriek werd verkocht aan de koopman Wilhelm Semmler, die daar in 1909 het "Dessauer Kunsttöpferei" inrichtte. Tot in 1932 werd daar geproduceerd.

3 jaar later, in 1935 werd een deel van de fabriek afgescheiden en het andere deel werd het NSDAP- partij huis van de kringleiding. Na de tweede WO vestigde er zich de productiecoöperatie van Handwerkes Electro (PGH). Nu bevindt er zich de "Swing Druckerei" en de Electro GmbH.

Aangaande de fabriek:

 In het jaar 1907 werd de "Steingutfabrik Colditz AG" de zogenoemde "Aktie" gebouwd, waarna in 1909 de productie een aanvang nam. De eerste Algemeen directeur was Otto Zehe. Tot aan zijn dood in 1935 leidde hij de fabriek. Een ‘bedrijfsraad’ gaf in 1918 gestalte aan de Steingutfabrik en in 1920 staakten de arbeiders tegen de zogenoemde 'Kapp-Putsch', een overname.

In 1922 werd de fabriek Werk Sud volledig vernieuwd en werd de zangvereniging "Steingut" opgericht. Een jaar later brak een economische crisis uit, het inflatiejaar, en drukte de fabriek haar eigen noodgeld. Er brak een staking uit welke echter met geweld werd neergeslagen waarna 6 arbeiders op staande voet werden ontslagen.

In 1927 werd de "Steingutfabrik Staffel" gelegen aan de Lahn en de "Karamikwerk Strehla" gelegen aan de Elbe, de "Edelstein- und Porzellanfabrik Kups' in Beieren evenals de met deze fabrieken verbonden "Handelsgesellschaften" in Leipzig en Berlijn, overgenomen.

Na de dood van Otto Zehe in 1935 werd de leiding van de Steingutfabrik door Otto Franz overgenomen, die ze eerst in 1948 uit handen moest geven.

 In 1940 werd de aardewerk productie afgesteld op “Wehrmachtsbedarf” zogenaamd kazernevaatwerk. De vraag hiernaar en de uitstroom van personeel naar het leger had tot gevolg dat in 1942 een massa instroom volgde van dwangarbeiders en krijgsgevangenen uit verschillende landen.

Twee jaar later werd de fabriek "Werk Sud" door de wapenfabrikant HASAG overgenomen voor Pantservuist productie, de zogenoemde Rüstingsindustrie.

 Wat zich gedurende die periode heeft afgespeeld is bekend.

 Op 16 april 1945 werd de Stad Colditz door de Amerikanen ingenomen na een korte schermutseling met jonge fanatiekelingen die op het laatste moment een Duits uniform hadden aangetrokken en een aantal oude mannen die poogden met pantservuisten de stenen brug over de Mulde te vernietigen. Zij slaagden er zelfs niet in de brug aanzienlijke schade toe te brengen.

De SS had de vlucht genomen waarbij uit de fabriek alle joodse gevangenen waren meegenomen. Even buiten Colditz werden die met nekschoten in de greppel naast de weg om het leven gebracht.

De intussen van het front teruggekeerde arbeiders namen het initiatief om de productie van de verlaten fabriek weer op gang te brengen. Stuk voor stuk kwamen delen van de fabriek dan ook weer op gang.

Na de ondertekening van de overeenkomst van Potsdam werd de Stad Colditz door de Russische troepen van de Amerikanen overgenomen. De fabriek "Werk Sud" waarin de Pantservuisten waren gefabriceerd werd als herstelbetaling volledig gedemonteerd en naar Rusland overgebracht.

De productie van aardewerk bleef echter doorgang vinden. De fabriek werd verder genationaliseerd. Dwz. dat ze volks eigendom werd. De leiding over de "Steingutfabrik" kwam in 1948 in handen van Willy Durach.

Daaraan was een volksstemming voorafgegaan waarbij de vraag was gesteld of tot onteigening van het bedrijf als gevolg van Nazi activiteiten en oorlogsmisdaden moest worden overgegaan.

 In 1955 werd de bedrijfsleiding door Günter Gottlebe overgenomen. Deze schakelde van de fabricage van aardewerk over op het produceren van porselein. Dat verschafte hem uiteindelijk de titel van "Held der Arbeit". Mede als gevolg van de waardering die op de Leipziger Messe werd gekregen waar het Colditzer Porzellan de "Goldmedaillen" werd toegekend en zij de waardering "Briljant 1962" mochten voeren.

In 1961 werd in het kader van de Porselein fabricage voor de beroepvorming van de jeugd een moderne Bedrijfsschool met leerlingenwoningen gebouwd. De opleiding had tot doel goede beroepskrachten op te leiden welke op moderne wijze de productie van porselein ter hand konden nemen. Zo wilde men ook mensen opleiden die op academisch niveau de fabriek zouden leiden en onderzoek zouden verrichtten.

 In 1964 werd de machinefabriek "Pauffler & Arnold" overgenomen en werd de basis gelegd om op rationelere wijze te produceren. De overname betekende dat men de mechanisering en automatisering van het machinepark en ook de productie van machines en onderdelen in eigen hand had.

 In 1969 werd zuidelijk van de porselein fabriek de "Schmelzfarbenwerk", later genoemd "Magmalor", gebouwd. Daar werden keramische kleuren en edelmetaal preparaten ontwikkeld en samen gesteld welke bij de fabricage van het porselein worden gebruikt. Daarnaast kwam samenwerking tot stand tussen de "Colditzer Porzellanwerk" en andere porselein fabrieken en kwam de vorming van de VEB Porzellankombinat tot stand.

De productie van bekers werd in 1974 ondergebracht in een eigen werkplaats, namelijk 'die Tassenhalle'.

In 1976 stierf Günter Gottlebe en werd de leiding door Hartmut Lelanz overgenomen.

 In 1979 volgde een reorganisatie en werd de "VEB Vereinigte Porzellanwerke Colditz" gesticht en werd: 'Schmetzfarbenwerk, Magmalor’ afgestoten welke daarop zelfstandig werd. In 1990 werd: 'Magmalor' echter door Degussa AG uit Frankfurt (Main) overgenomen.

Er volgde in beide fabrieken een aanzienlijke inkrimping van personeel, welke voortduurde tot in 1996 de gehele fabriek gesloten werd. Alleen 'Magmalor' produceert tot op heden nog, echter in sterk afgeslankte vorm. De hereniging van de beide Duitslanden heeft dus ingrijpende personele gevolgen gehad voor een voor ons emotioneel beladen gebied.

 "Door een "Glattofenkolonne" (16 personen) moest dagelijks een "Glattofen" in 3 uur bij circa 50 tot 70 graden hitte geleegd en weer gevuld worden. In de nacht 10 uur branden en de volgende dag opnieuw geleegd en opnieuw gevuld worden. Zo werd iedere oven driemaal per week benut.

Alle "gefüllten Kapseln" (met een gewicht tot 20 kg.) werden door de arbeiders op hun hoofd dragend in de oven gebracht. Daar werden ze van hand tot hand gereikt tot op de bestemde plaats. De ongebrande stukken werden vanuit de draaierij op borden gedragen op de schouder in het brandhuis gedragen. Met maximaal 1300 arbeiders werd in de fabriek tot 12000 ton / per jaar aan porselein geproduceerd. Dat de winst voor de aandeelhouders en het tantième hoog waren was het gewenste doel van de onderneming. Ondanks dat de productie in de oorlogsjaren door verschillende oorzaken terug liep, bleef de te behalen winst aanzienlijk!

Bij nadere beschouwing erkent men dat het hoogtepunt van ontwikkeling en bloeitijd van de fabriek plaats vond in de periode waarin de arbeider noodt en honger leed, namelijk in de tijd van de 1e WO en de daaropvolgende periode van hoge inflatie.

Naast de uitbreidingen in de jaren 1919 en 1922 werd in 1918 het Stichtingskapitaal van 0,7 Miljoen op 1, 0 Miljoen DM verhoogd en bij de omstelling op de Goldmark na de inflatie op 3,405 miljoen DM vastgesteld!Ook in Colditz werd destijds door "Generaldirektor Zehe" onderschreven noodgeld uitgegeven. De zogenaamde "Zehe3-Rubel". In het handelsjaar van 1924, het eerste jaar van een relatieve stabilisering, werd een netto winst van 606566 DM behaald. Deze hoge winst werd niet door mechanisering, maar door versterkte uitbuiting, d.w.z. door intensivering van de arbeidskrachten bereikt.

 Was getekend:

Simone Eichler.

 

Terug naar Hoofdstukken.                                                                                                                    Vervolg