9. Aanvulling op de geschiedenis van krijgsgevangenschap in oorlog.
Nu volgt een overzicht van meningen en beschrijvingen van voornoemde kampen en de geschiedenis van de 'Steingutfabrik'.
De hierna volgende tekst is overgenomen uit:
FOTOGRAAF IN KRIJGSGEVANGENSCHAP
Duitsland 1943-1945
Een uitgave van Het Rijksmuseum, Amsterdam 1984, en is samengesteld door Dick van Maarseveen - fotograaf.
Klik hier voor zijn biografie.
Stammlager IV B - Mühlberg an der Elbe
Het Stalag IV B was tijdens de Tweede Wereldoorlog één der ca 50 krijgsgevangenenkampen waar Nederlandse Krijgsgevangenen verbleven. (Stalag is Stammlager: kamp voor onderofficieren en manschappen, van hieruit werden werkcommando’s geformeerd.) Het kamp is waarschijnlijk in 1940 gebouwd door Franse krijgsgevangenen, die daar op 16 juni arriveerden. Het was opgezet als een "Durchgangslager". Ondanks deze naam verbleven grote groepen er de hele oorlog. In vergelijk met vernietigingskampen als Auschwitz of werkkampen als Ravensbrück heerste er in de krijgsgevangenenkampen een mild regiem, behalve voor de Russen. De Sovjet-Unie had de Conventie van Genève van 27 juli 1929 niet ondertekend. Het verdrag betreffende de krijgsgevangenen bepaalt in zijn algemeenheid dat krijgsgevangenen humaan behandeld moeten worden. Dat de Duitsers zich hier voor een groot deel aan gehouden hebben ligt aan het feit dat zij ook wilden dat de Duitse krijgsgevangenen door de geallieerden humaan behandeld zouden worden.
De status van krijgsgevangenen hield onder meer in:
- represailles tegen krijgsgevangenen waren verboden;
- ze moesten gehuisvest worden in zindelijke barakken;
- rantsoenen en kleding moesten gelijk zijn aan die van eigen troepen;
- ze moesten genoeg lichaamsbeweging krijgen;
- Een vast aantal brieven per maand versturen en ontvangen via censuur;
- één maal per maand geneeskundige inspectie;
- Krijgstuchtelijke of gerechtelijke straffen waren toegestaan
- (op ontvluchting stond 30 dagen cel);
- Klachten bij de kampcommandant of bij de Zweedse legatie in Berlijn (voor de Nederlanders).
Aanvankelijk stond het kamp onder leiding van het Oppercommando der Weermacht; vanaf oktober 1944 vielen de kampen onder de SS. De dagelijkse leiding bleef berusten bij de Weermacht.
Iedere nationaliteit kon uit zijn midden een vertrouwensman kiezen die als bemiddelaar moest optreden tussen de Duitse leiding en de krijgsgevangenen. Tussen 1943 en 1945 varieerde het aantal Nederlanders in het kamp tussen de 800 en 1300. Een deel werkte er buiten, een deel was kort in het kamp en ging dan verder naar een Arbeidscommando en een klein deel werkte niet.
De Conventie van Genève bepaalde namelijk, dat officieren en onderofficieren niet behoefden te werken; onderofficieren mochten alleen bewakingsdiensten verrichten, degenen onder de rang van onderofficier konden verplicht worden te werken zolang dit werk geen verband hield met de oorlogsindustrie en de oorlogsverrichtingen. Aan deze laatste bepaling hielden de Duitsers zich niet erg. Vrijwillig mocht iedereen trouwens werken.
Behalve Nederlanders zaten er aan het eind van de oorlog 13.000 Russen, 10.000 Engelsen en Amerikanen, 2.000 Fransen, 2.000 Polen, 1.000 Serven, Italianen, Slowaken, Roemenen, Denen en Belgen. Eten en kleding waren slecht. Ze waren beide berekend op aanvullingen via het Rode Kruis. Maar, alweer vergeleken met de niet-krijgsgevangenenkampen waren ze redelijk. In de hongerwinter waren er Nederlandse burgers die met minder moesten zien te overleven.
Wat de Hollanders betreft kwamen die aanvullingen te onregelmatig of, zoals het laatste half jaar, helemaal niet meer.
Behalve narigheid was er zo nu en dan amusement, hiervoor zorgde de afdeling O. en O.: Ontwikkeling en Ontspanning.
Er was sport, toneel, muziek, en iedere zondag werden er kerkdiensten gehouden. Op 22 april zijn de Russen het kamp zo dicht genaderd dat de Duitsers maar liever vertrekken.
De 23e april 1945 komen de eerste Russen op kleine paardjes het kamp binnen. De krijgsgevangenen zijn vrij. Maar nog niet thuis. Eerst 30 Km lopen naar Torgau, dan met de bus naar Leipzig alwaar de goederentrein hen verder zou vervoeren door de Ardennen naar Brussel, van Brussel naar Roosendaal en dan weer richting Duitse grens naar Weert. Vlot verliep het echter niet, want door onder meer een te kleine locomotief, waardoor ze zelf de trein moesten duwen, en andere hiaten in het spoorwegnet kwamen ze eerst op 4 juni in Nederland terug.
Zie ook de tekeningen van: C. J. J. Solinger aangaande het kamp Mühlberg in het Archief van Bergen op Zoom.
Gegevens over de kampen, opgetekend uit de mond van enige betrokkenen:
Over Altengrabow:
Dhr. J Mojet: 'terroristenkamp'; een kamp omgeven door prikkeldraad met bewapende wachttorens. Dan een strook gras, niemandsland, waarna weer hoog prikkeldraad. In dat stuk land liep een bewapende gevangene, een KAPO zo je wilt, dat was een communist die de opdracht had ons eventueel dood te schieten indien wij probeerden in dat niemandsland te komen. Je zou namelijk wel eens willen proberen van het gras te eten.
Zou hij dat niet doen, dan werd hij zelf doodgeschoten. Een ander doden was voor hem dus lijfsbehoud. In het kamp zelf was nog slechts een zanderige- dus vaak blubberige bodem. Alle gras was door de gevangenen al opgegeten. Soms mocht je echter op een grasperk. De commandant had dan 5 lucifers in tweeën gebroken en die tussen de grassprieten verspreid. Met een groep moest je die dan opzoeken. Je bleef er net zolang tot de laatste gevonden was. De appèls duurde soms uren lang en als dan een medegevangene viel mocht je hem niet oprapen. Deed je dat dan toch dan werd je tot bloedens toe geslagen.
Er waren ook Russische vliegers. Die werden opgesloten in open prikkeldraadhokken. Daarin werden ze doodgehongerd. Wij kregen soep, gemaakt van zure bommen, daar hadden ze schijnbaar genoeg van.